Vertalingen uit elkaar gaan NL>DE
uit elkaar gaan (ww.) | auseinandergehen (ww.) ; auseinanderstieben (ww.) ; auseinandertreiben (ww.) ; ausmachen (ww.) ; scheiden (ww.) ; trennen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `uit elkaar gaan`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
NL: scheidenNL: uiteengaanNL: uitmakenNL: van elkaar gaan